
Jurisprudentie
AA8684
Datum uitspraak1998-03-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/2260 AWBZ
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers97/2260 AWBZ
Statusgepubliceerd
Uitspraak
97/2260 AWBZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A te B, appellant,
en
Onderlinge waarborgmaatschappij ANOZ Verzekeringen U.A., gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 17 juli 1995 is appellant vanwege gedaagde in kennis gesteld van het besluit waarbij op grond van het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering is geweigerd vergoeding van telefoon-, reis- en verblijfkosten van een donor, komende uit Nieuw-Zeeland, te vergoeden.
De Commissie voor beroepszaken van de Ziekenfondsraad heeft bij brief van 26 maart 1996 appellant ervan in kennis gesteld dat zij het besluit van het ziekenfonds (hierna: het bestreden besluit) juist acht.
De Arrondissementsrechtbank te Zwolle heeft bij uitspraak van 6 februari 1997 het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant is van deze uitspraak op bij beroepschrift van 3 maart 1997 (met bijlagen) aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 26 augustus 1997 van verweer gediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 23 januari 1998, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door haar juridisch medewerker mr G.J. de Vries.
II. MOTIVERING
Bij de echtgenote van appellant is in november 1992 chronische myeloïde leukemie vastgesteld. Begin augustus 1995 heeft zij in verband hiermee een beenmergtransplantatie ondergaan. De enige daarvoor in aanmerking komende donor was haar in Nieuw-Zeeland wonende broer die hiervoor naar Nederland is overgekomen. Gedaagde heeft bij het bestreden besluit geweigerd de in verband met deze overkomst gemaakte telefoon-, reis- en verblijfkosten te vergoeden. Daarbij heeft gedaagde er op gewezen dat zij krachtens de geldende regelen alleen de vervoerskosten van de donor binnen Nederland kan vergoeden.
De Commissie voor beroepszaken van de Ziekenfondsraad heeft in haar advies van 26 maart 1996 aangegeven dat kosten waarvan vergoeding door appellant wordt gevraagd niet voorkomen in het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering en deswege niet ten laste van de ziekenfondsverzekering komen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep houdt partijen evenals in eerste aanleg de vraag verdeeld of gedaagde gehouden is evenvermelde kosten van de donor geheel voor haar rekening te nemen.
De Raad overweegt als volgt.
Het bestreden besluit steunt op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering. Daarbij zijn onder meer ten laste van de ziekenfondsverzekering gebracht de kosten van de selectie van donors, omvattende de in verband met die selectie gemaakte kosten van niet-klinische specialistische hulp, alsmede de geneeskundige behandelings- en verpleegkosten, de operatiekosten, de hulp als omschreven in het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering gedurende hoogstens dertien weken na de datum van ontslag uit het ziekenhuis van de donor en de kosten van diens vervoer in Nederland, voor zover verband houdende met de selectie, opneming en ontslag uit het ziekenhuis en vorenomschreven nadien gegeven hulp.
In artikel 8, eerste lid van de Ziekenfondswet (ZFW) is bepaald dat verzekerden aanspraak hebben op verstrekkingen ter voorziening in hun geneeskundige verzorging, voor zover met betrekking tot die zorg geen aanspraak bestaat ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Tussen partijen is niet in geschil en ook de Raad gaat daarvan uit dat terzake van de gevraagde kostenvergoeding aan de AWBZ geen aanspraak valt te ontlenen.
Ingevolge artikel 8, tweede lid van de ZFW worden de aard, inhoud en omvang der verstrekkingen geregeld bij en krachtens het bepaalde in het Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering van 4 januari 1966, Stb. 3, zoals nadien gewijzigd (hierna: het Verstrekkingenbesluit). In artikel 12, eerste lid onder b, van het Verstrekkingenbesluit is bepaald dat opneming en verder verblijf in een ziekenhuis omvatten de door de Minister aan te wijzen soorten van transplantatie van weefsels en organen alsmede vergoeding van kosten, verband houdend met het verkrijgen van het meest passende transplantatiemateriaal, een en ander in de omvang en onder de voorwaarden door de Minister vast te stellen. In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat de Minister bepaalt in welke gevallen en in welke mate de verzekerde bijdraagt in de kosten van opneming en verder verblijf in een ziekenhuis.
Van zijn bevoegdheid om soorten van transplantatie aan te wijzen heeft de Minister gebruik gemaakt in artikel 2, tweede lid van het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering. In onderdeel E van deze bepaling is geregeld dat de reiskosten van de donor in Nederland per openbaar vervoer dan wel -indien medisch noodzakelijk- per auto voor vergoeding in aanmerking komen.
De Raad ontleent aan voormeld samenstel van bepalingen dat doel en strekking ervan is bepaalde soorten van transplantatie binnen het verstrekkingenpakket voor Ziekenfondsverzekerden te brengen en dat de Minister daarbij binnen de omlijning van artikel 12, eerste lid onder b, van het Verstrekkingenbesluit een grote mate van vrijheid is gegeven om de omvang van de verstrekking en de voorwaarden waaronder die wordt verleend te bepalen. De Minister heeft daarvan in artikel 2, tweede lid van het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering ook gebruik gemaakt. De Raad merkt daarbij op dat de bevoegdheid van de Minister in die zin is begrensd dat bij de aanwijzing van kosten die bij de onderscheidene soorten van transplantatie voor vergoeding in aanmerking komen sprake moet zijn van een door de verzekerde ook feitelijk te realiseren aanspraak op de verkrijging van het in artikel 12, eerste lid onder b van het Verstrekkingenbesluit genoemde meest passende transplantatiemateriaal. Bij dat licht bezien verstaat de Raad onderdeel E van artikel 2, tweede lid van het Besluit ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekering aldus dat daarin een aanspraak op vergoeding van reiskosten van de donor in
Nederland is geregeld en niet een categorische uitsluiting van andere aan de overkomst van de donor inherente kosten. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van laatstgenoemd Besluit, waarin in 1973 de verstrekking ziekenhuisverpleging ziekenfondsverzekerden is uitgebreid met transplantaties, ontleent de Raad ook geen aanwijzingen dat sprake is geweest van een welbewuste uitsluiting van vergoeding van kosten verbonden aan de overkomst van in het buitenland woonachtige donors. Bij de toenmalige stand van de transplantatiegeneeskunde was immers nog geen sprake van de gebruikmaking van donors uit het buitenland.
Gelet op de zojuist geschetste achtergronden van onderdeel E van artikel 2, tweede lid, van voormeld Besluit is de Raad van oordeel dat in een geval als het onderhavige waarbij, naar tussen partijen niet in geschil is, de enige in aanmerking komende donor in Nieuw-Zeeland woont en voor zijn noodzakelijke overkomst zeer hoge kosten onvermijdelijk zijn, een op dat artikelonderdeel gebaseerde weigering om die kosten te vergoeden, in die mate afbreuk doet aan het in artikel 12, eerste lid onder b, van het (van hogere orde zijnde) Verstrekkingsbesluit vermelde uitgangspunt dat de kosten, verbonden aan de verkrijging van het meest passende transplantatiemateriaal voor vergoeding in aanmerking komen, dat zodanige weigering in rechte geen stand kan houden.
Gelet op het hiervoor overwogene komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen blijven. Gedaagde dient ter zake van appellants aanspraken een nader besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De Raad is niet gebleken van kosten die krachtens het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat gedaagde een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Bepaalt dat gedaagde aan appellant het gestorte recht van f 200,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en
mr D.J. van der Vos en mr Th.M. Schelfhout als leden, in tegenwoordigheid van B. Goos als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 1998.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) B. Goos.